
Beoordelingscriteria Schrijven 2F
​
Precondities
Voldoet het geheel van de uitgewerkte schrijfopdrachten aan alle onderstaande precondities?
o De uitwerkingen zijn in het Nederlands geschreven;
o Minimaal 80% van de gevraagde inhoud is gerealiseerd;
Als beide precondities goed zijn mag het examen beoordeeld op 2F worden op de volgende onderdelen:
Samenhang
-
Je brengt samenhang aan in de tekst door middel van een eenvoudige indeling (inleiding, kern en slot) of een opbouw waarbij eenvoudige verbanden in de tekst duidelijk zijn (bijv. door opsomming (en, ten eerste, ten tweede), tegenstelling (maar, echter), aankondiging nieuw deelonderwerp (bijv. een tussenzin: Er zijn ook nadelen) etc.).
-
Je gebruikt hiervoor eenvoudige voegwoorden (bijv. en, want, maar, omdat, dus, dat, of etc.) op correcte wijze.
-
Je maakt soms nog fouten met complexe voegwoorden (bijv. tenzij, hoewel, totdat, terwijl, aangezien etc.) en met verwijzingen (bijv. De jongen heeft honger. Hij gaat eten. De telefoon is leeg. Die moet ik opladen. Als het ontwerp klaar is, kunt u dat bij ons inleveren. De oppas is trots op de kinderen en geeft hun een compliment.).
Afstemming op doel
Je bereikt in eenvoudige teksten het belangrijkste schrijfdoel:
-
Informeren
-
Overtuigen
-
Amuseren
-
Activeren
Afstemming op publiek
-
Je past formele (bijv. u, geachte, hoogachtend, verzoeken, eveneens, aangezien, reeds, thans, momenteel) en informele (bijv. tutoyeren, hoi, Beste, jammer) taal vrijwel altijd correct toe.
-
Je stemt toon (Bijv. amicaal, afstandelijk, wervend, overtuigend, populair, enthousiasmerend, zakelijk, etc.) en woordgebruik af op het publiek.
Woordenschat en woordgebruik
-
Je hebt een redelijk goede woordenschat. Dit laat je zien door af en toe te variëren (Het gebruik van synoniemen en alternatieve formuleringen in plaats van (hinderlijke) woordherhalingen) in woordgebruik.
-
Je gebruikt eenvoudige voorzetsels (Bijv. voor, achter, op, naar, in, tussen, onder, boven, aan, door etc.) correct.
-
Fouten met idiomatische uitdrukkingen (Bijv. rode draad, met hart en ziel, de wind van voren krijgen, de laatste loodjes wegen het zwaarst) komen nog voor.
Spelling, interpunctie en grammatica
-
Je hebt een redelijke beheersing van de spelling, interpunctie en grammatica.
-
Je formuleert korte eenvoudige zinnen altijd correct. In langere complexere zinnen komen soms nog fouten voor.
-
Je gebruikt eenvoudige onregelmatige werkwoorden (bijv. zijn-was-geweest, hebben-had-gehad, doen-deed-gedaan, weten-wist-geweten, mogen-mocht-gemogen) vrijwel altijd correct. Fouten in complexe onregelmatige werkwoorden (bijv. brengen-bracht-gebracht, heffen-hief-geheven, bieden-bood-geboden.) komen nog voor.
-
De eenvoudige spellingsregels (bijv. -achtig, -te, -baar, -lijk, -je, -tje, -pje, blauwe, groot/grote, ons/onze, plan/plannen, afbreekregels (kan-ti-ne)) past hij vrijwel altijd correct toe. Fouten bij complexere spellingsregels (bijv. café-cafés, beha-beha’s, ’s in ’s ochtends, paraplu-parapluutje, goud-gouden, alle-allen, zonneschijn, boekenbon) komen nog voor.
-
De regels t.a.v. iets complexere interpunctie (Hoofdletter (begin van de zin, bij eigennaam en directe rede), punt, uitroepteken, vraagteken, aanhalingstekens.) past hij meestal correct toe.
Leesbaarheid
-
Je gebruikt, indien nodig, eenvoudige tekstconventies (bijv. titel, adressering, datering, aanhef en ondertekening) correct.
-
Je gebruikt complexere tekstconventies (bijv. tussenkopjes, witregels, marges, paragrafen en inspringen) redelijk correct.