top of page

Waar word je op beoordeeld?

Beurten nemen en bijdragen aan samenhang:
Je kunt het gesprek op gang houden op een eenvoudige manier, bijvoorbeeld door niet direct te reageren, maar eerst goed naar de vraag te luisteren en te zorgen dat je deze begrijpt. Als jij praat, zorg je dat je een duidelijk verhaal vertelt dat de ander goed kan volgen.
Je gebruikt daarbij veelvoorkomende voeg- en verwijswoorden, zoals want, maar, omdat, bovendien, daarnaast. die, dat, wat etc..


Afstemming op doel:

Je reageert netjes en effectief op je gesprekspartner, zodat je het gespreksdoel bereikt.


Afstemming op gesprekspartner:

Je past je woordgebruik en toon aan op je gesprekspartner en houdt daarbij rekening met de formele of informele situatie.
 

Woordenschat en woordgebruik:

Je hebt een redelijk goede woordenschat. Dit laat je zien door te variëren in woordgebruik. Je gebruikt veelvoorkomende voorzetsels (zoals voor, achter, boven, door etc.) vrijwel altijd goed.


Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing:

Je bent duidelijk verstaanbaar. Je spreektempo is normaal. Je laat zien dat je de grammatica redelijk beheerst, doordat de meeste zinnen goed gevormd zijn. De werkwoordsvormen zijn over het algemeen correct.

Voor een uitgebreide versie van de beoordelingscriteria, klik op een van de knoppen hieronder 

bottom of page